Deze vakantie kwam ik met de Daf uit de omgeving van Aken en reed vanwege de afsluiting van de A73 tussen Roermond en Venlo over Utrecht. Bij Zaltbommel passeerde ik de Martinus Nijhoffbrug over de Waal.
Deze dichter heeft een gedicht geschreven waarin de brug bij Bommel een belangrijke rol speelt. Het gedicht heet Moeder de Vrouw en volgens mij is het gedicht de inspiratiebron geweest voor het thema van de boekenweek in 2019.
De huidige brug waarover ik reed is niet de brug die Nijhoff in het gedicht bezoekt. Dat is de oude uit 1933 die toen het gedicht geschreven werd nieuw was.
In 1996 is de huidige brug geopend en in 2007 is de oude van het gedicht gesloopt. De nieuwe kreeg de naam Martinus Nijhoffbrug en zo is de verbinding tussen gedicht en brug gebleven.
Bruggen zijn fascinerend. Ze vormen een verbinding tussen 2 werelden: tussen deze kant en de overkant. Bij een hele brede rivier als de Waal is dat gevoel nog veel sterker en dat speelt in het gedicht een hele belangrijke rol.
Het gedicht gaat als volgt:
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Martinus Nijhoff (1884-1953)
Het is een gedicht met een dubbele bodem. Het beschrijft de ervaring van iemand die naar Zaltbommel gaat om de nieuwe brug daar te bekijken. Hij gaat daar in het gras liggen en hoort vanaf een schip een vrouw een psalm zingen en dat doet hem denken aan zijn moeder.
Tegelijkertijd wordt er een religieuze ervaring beschreven. De oevers van de rivier vormen als het ware twee werkelijkheden die los van elkaar stonden en nu door die brug met elkaar verbonden worden.
Wat mij opvalt is het spel dat Nijhoff hier speelt met de enjambementen: de regeleinden vormen vormen niet het einde van de zinnen. Daarmee worden de zinnen gebroken, maar de regels met elkaar verbonden. Dat klopt helemaal met het thema van dit gedicht: De werkelijkheid is gebroken omdat ze in twee gescheiden werkelijkheden uiteen is gevallen, maar in deze ervaring worden ze verbonden: Het einde van regel 2 eindigt met "Twee overzijden." Dat ze los van elkaar staan wordt hierdoor benadrukt. Het vervolg van de zin geeft dat ook aan: ze schenen elkaar te vermijden.
Maar dan eindigt regel 4 met: Een minuut of of tien. Zolang duurt een soort van mystieke ervaring waar het gedicht om draait en waarin die beide werkelijkheden weer met elkaar zijn verbonden: de oneindigheid vult de eindigheid in een beperkte tijdspanne. Even wordt die fysieke brug een zinnebeeldige die de gebrokenheid opheft. Hij hoort zijn moeder zingen in de stem van die vrouw. Zij zingt een psalm, een Geneefse psalm: "Prijs God, Zijn hand zal u bewaren".
Deze regel bestaat niet in het Geneefs psalter, maar geeft wel de essentie weer van die 150 oude psalmen die al eeuwenlang in de protestantse kerken gezongen worden. Geborgenheid door de bescherming van de hand van God. Het zijn liederen die Nijhoff zijn moeder al hoorde zingen vanaf zijn vroegste jeugd en de geborgenheid die hij toen ervoer, dring zich weer aan hem op, het overkomt hem.
Het is een Geneefse psalm die in de verbinding tussen eindigheid en oneindigheid, in de heling van de gebrokenheid, in dit gedicht een belangrijke rol spelen. Ze staat in het hart van deze religieuze ervaring. Die psalmen dragen dat met zich mee door hun karakter. De melodieën hebben sterke onderlinge overeenkomsten: vrijwel aan elke regel een rust, halve en kwartnoten geen gepuncteerde of langere of korte noten en weinig lettergrepen die op meer noten gezongen worden. Dat geeft die melodieën rust en toch blijven ze levendig. Het begrijpen van de psalmen kost ons moeite omdat ze een heel eigen taal hebben die niet in deze tijd lijkt te passen, maar hoe zou een verbinding van het oneindige in het eindige ook helemaal in onze eigentijdse taal kunnen passen. Doordat de taal refereert aan een andere tijd zorgt die ervoor dat de oneindigheid zich daarin aan ons kan uitdrukken. Juist dat versterkt het religieus karakter van de psalmen verder.
Het gedicht stamt uit de jaren 30. De vertaling van de Geneefse Psalmen in ons huidige liedboek (de nummers 1 t/m 150, zonder een letter achter het nummer) bestond nog niet. Men wilde begin jaren vijftig een nieuwe psalmberijming en droeg dat op aan Martinus Nijhoff.
Martinus Nijhoff beschouwde de oude berijming als een monument en toch nam hij die opdracht aan. Hij verzamelde een groep jong dichters om zich heen en ging aan het werk. In 1953 overleed hij al, het werk was amper begonnen. De groep jonge dichters werkte er verder aan in zijn geest. De nieuwe berijming heeft zich daardoor niet losgemaakt van de taal van de oude en toch was het een vernieuwing. Dat was een knappe prestatie.
Die psalmen vormen een stuk erfgoed uit onze eigen traditie. Eeuwenlang zijn ze gezongen in de onze kerken en hebben ze een brug geslagen tussen hemel en aarde, tijd en eeuwigheid. Het is daarom goed om de psalmen, ik bedoel het Geneefse psalter, blijvend een plaats te geven in onze diensten.
Marco Roepers
Reactie plaatsen
Reacties